Achtergrond

bij een wandeling

door de H. Hart Kerk

 

   Vooraf

Deze tekst schetst de achtergrond van de Utrechtse neogotiek en de veranderingen in de katholieke kunst rond het jaar 1900. De H. Hart Kerk vormt een uitstekende illustratie van deze periode in de kerkelijke kunst

 

   Inleiding

De stad Utrecht was eind negentiende en begin twintigste eeuw een centrum van katholieke kunst en kunstnijverheid. Een centrale rol werd in deze gespeeld door Gerardus Wilhelmus van Heukelum (1834 -1910). Tijdens zijn studie aan het seminarie leerde hij de geschriften kennen van de kunstcriticus Joseph Alberdingk Thijm, een pleitbezorger van de neogotiek, die grote indruk op hem maakten. Enige tijd later, kort voor zijn afstuderen, kwam hij tijdens een reis door Duitsland in contact met de jonge beeldhouwer F.W. Mengelberg (1837-1919). Hierdoor geïnspireerd begon Van Heukelum zich serieus in de studie der kerkelijke kunst te verdiepen. Dit leidde er toe dat hij benoemd werd tot kapelaan van de Utrechtse Sint Catharinakerk, de nieuwe kathedraal, die na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, weer naar de neogotische smaakvoorkeur van de katholieken herbouwd werd. In deze functie werd hij verantwoordelijk voor de restauratie, die de eenvoudige laatgotische kerk transformeerde in een rijk gedecoreerde klassiek gotische kathedraal. Dit grote restauratieproject vormde een belangrijke stimulans voor de locale katholieke kunstnijverheid, met name voor de glazeniers, beeldhouwers en edelsmeden.

 

   Het Utrechts Kwartet

Om zijn denkbeelden uit te kunnen dragen richtte

Van Heukelum in 1869 het Sint Bernulphusgilde op, een vereniging die de beginselen van de neogotische christelijke kunst wilde propageren. Maar hij wilde ook een groep kunstenaars bijeenbrengen die zijn ideeën in de praktijk kon brengen. In korte tijd wist hij vier kunstenaars aan zich te verbinden, die al snel de bijnaam van het ‘Utrechts Kwartet’ kregen.

Daartoe behoorden de beeldhouwer

Friedrich Wilhelm Mengelberg, die hij reeds tijdens zijn reis door Duitsland had leren kennen en diens landgenoot de glazenier Heinrich Geuer (1841-1904).

Uit Amersfoort afkomstig was de edelsmid

Gerardus Bartholomeus Brom (1831-1882), die spoedig werd opgevolgd door zijn zoon

Jan Hendrik Brom (1860-1915). De architect die het viertal completeerde was de uit Amsterdam afkomstige Wilhelm Victor Alfred Tepe (1840 -1920). Vooral Tepe, Mengelberg en Brom zouden ieder op hun eigen vakgebied een grote bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de katholieke kunst in de provincie Utrecht. Hun werk is ook terug te vinden in de H. Hartkerk van Maarssen.

 

   Alfred Tepe

Alfred Tepe kwam in 1867 in contact met Van Heukelum, die er voor zorgde dat hij enige bescheiden opdrachten, zoals dorpsschooltjes en pastorieën, kreeg te bouwen. Toen Van Heukelum vervolgens in 1873 tot pastoor te Jutphaas werd benoemd, liet hij daar door Tepe een kerk bouwen, die, naar ontwerpen van Van Heukelum zelf, werd ingericht door de beeldhouwer F.W.Mengelberg, versierd met ramen van Heinrich Geuer en voorzien van edelsmeedwerk van Gerard Brom. Jarenlang werd er in deze regio bijna geen kerk meer gebouwd waar het Utrechts ‘Kwartet’ niet bij betrokken was. Zodoende groeide Alfred Tepe in deze jaren uit tot de huisarchitect van het aartsbisdom, waarvoor hij zo’n kleine zeventig kerken bouwde, waaronder de

H. Hart Kerk in Maarssen-dorp, die in 1885 werd opgeleverd.

 

   Willem Mengelberg

Friedrich Wilhelm Mengelberg kwam in 1869 naar Utrecht voor de restauratie van de

Sint Catharinakathedraal. Hij vestigde zich in dezelfde straat als Alfred Tepe en onder diens architectuur liet hij een huis bouwen met ateliers in de tuin. Hier, aan de Maliebaan nummer 80, zou hij tot zijn dood blijven wonen, waarna zijn zoons Otto en Hans Mengelberg de zaak overnamen.

De stilistische voorkeur van Willem Mengelberg ging, gelijk de smaak van Van Heukelum, uit naar de Duitse gotiek. Hij ontwierp altaren met panelen met verguld vlechtwerk en heiligenbeelden met veel ornamenten in uitgesproken kleuren in vaak beweeglijke poses. Dit was ook goed te zien in het oorspronkelijke hoogaltaar van de H. Hart Kerk, dat, evenals de preekstoel en de communiebank, afkomstig was uit de werkplaats van Mengelberg. In de jaren vijftig werd dit altaar, overeenkomstig de destijds heersende opvattingen, verwijderd, maar twee panelen ervan zijn bewaard gebleven en hangen tegen de achterwand van het priesterkoor. Links een voorstelling van de Wonderbaarlijke Broodvermeerdering en rechts Het laatste Avondmaal. In de kapellen aan weerszijden van het hoofdaltaar zijn ook altaren van Mengelberg te vinden. Een ander meesterwerk van Mengelberg betreft het grote houten Piëta-beeld dat rechts van de hoofdingang van de kerk te zien is.

 

   Gerard en Jan Hendrik Brom

In 1856 opende Gerard Bartol Brom als koperslager en zilversmid een eigen bedrijf aan de Oudegracht in Utrecht. Na zijn overlijden ging zijn oudste zoon

Jan Hendrik Brom (1860-1915) de werkplaats leiden. Aanvankelijk werkte hij, evenals zijn vader, in de drukke neogotische stijl. Een kenmerkend voorbeeld van deze werkwijze is de zogenaamde Ariënskelk, die pastoor Ariëns ter gelegenheid van zijn priesterwijding van zijn ouders aangeboden kreeg, te zien in het kluisje in de zuidwand van de H. Hartkerk voorbij het rechter zijaltaar. De kerk bezit voorts monstransen, kelken en cibories afkomstig uit het atelier van de familie Brom. Onder leiding van Jan Hendrik groeide Broms Edelsmederij uit tot een bedrijf met een groot aantal werknemers. Dit maakte verhuizing naar een groter pand noodzakelijk en vanaf 1898 was de firma Brom gevestigd aan de Drift 15. Met het overlijden van Jan Hendrik kregen zijn zoons Jan Eloy en

Leo Brom de leiding over het atelier.

 

   Heinrich Geuer

De, evenals Mengelberg, uit Keulen afkomstige glazenier Heinrich Geuer (1841-1904) kwam in 1871 naar Utrecht. Hij was een vlot tekenaar, maar zijn ramen hadden nogal eens te lijden onder zijn snelle werkwijze. Zij waren dan zo oppervlakkig behandeld dat de figuren binnen twintig, dertig jaar hun gezicht verloren. Maar zijn glas-in-loodramen in het koor van de H.H.kerk, met o.a. een voorstelling van de Aanbidding van de drie Koningen, evenals de ramen in de twee kapellen naast het priesterkoor en de ramen in de doopkapel, voorstellende de doop van Christus door Johannes de Doper, daterend uit 1893, hebben de tijd redelijk goed doorstaan.

 

Zo groeide Utrecht in vijftig jaar uit tot een centrum van katholieke kunstnijverheid, dat werd gedomineerd door een betrekkelijk kleine groep kunstenaars die meerdere decennia samenwerkte in de bouw en inrichting van tientallen kerken. Met de jaren hadden deze kunstenaars echter niet alleen een aanzienlijke reputatie, maar ook een respectabele leeftijd bereikt en in het begin van de twintigste eeuw diende zich een nieuwe generatie kunstenaars aan.

 

   De twintigste eeuw

Aan het begin van de twintigste eeuw werd er in de Katholieke kunst een stijlverandering zichtbaar, die gekenmerkt werd door een versobering en stilering van de vormentaal. Een belangrijke invloed ging hierbij uit van de Beuroner Kunstschule, genoemd naar de Duitse plaats Beuron waar in 1863 een benedictijnenklooster was gesticht. De invloed van de school van Beuron werd met name ondergaan door Jan Toorop, na zijn overgang tot het katholicisme in 1905. Toorop meende dat de Beuroner Kunst juist door zijn architectonisch karakter uitermate geschikt was als kerkkunst, hetgeen hij zichtbaar maakte in veel van zijn glas-in-loodramen, die gekenmerkt worden door frontaliteit en stilering in de weergave van de menselijke figuur. Deze stilering is ook te zien in het reliëfportret van pastoor Ariëns door Leo Brom (1896-1965), te zien in de vitrine aan de zuidwand van de kerk. Dit portret siert eveneens het graf van Ariëns op de Katholieke begraafplaats van Maarssen.

 

Terwijl er nog volop werd gewerkt in de Beuron-stileringen ontstond er in het interbellum bij een jongere generatie katholieke kunstenaars weer een nieuwe ontwikkeling. Hierin was een belangrijke rol weggelegd voor de dichter en journalist

Jan Engelman (1900-1972), medeoprichter van

De Gemeenschap, maandschrift voor Katholieke Reconstructie. Naast veel literatoren werkten diverse jonge beeldend kunstenaars aan dit tijdschrift mee, waaronderJozef Cantré, Charles Eyck,

Hendrik Wiegersma, Leo Gestel, Gerrit Rietveld en Paul Schuitema. Daarnaast werd ook werk gepubliceerd of gereproduceerd van o.a.

Mari Andriessen, Joep Nicolas, Otto van Rees,

John Raedecker en Ossip Zadkine. Hun werk was verschillend en stilistisch moeilijk onder een noemer te vangen, ‘Maar’, zo stelde Jan Engelman,’ wel is er in de kerkelijke kunst gekomen een hartstochtelijker leven, een stoutmoediger ondernemingslust, minder abstractie en bleeke mijmering. En verdwenen is de behoefte, om de maten en modi van eenigen ouden stijl na te bootsen, zij deze stijl nu gothisch, romaansch, byzantijnsch of beuron-egyptisch. Als er bij sommigen een nieuwe liefde voor, een duidelijke toenadering tot de Barok is waar te nemen, uit behoefte aan spontaner of meer dramatisch leven, dan dien men direct te erkennen, dat de barokke elementen op zeer vrije wijze modern worden geïnterpreteerd.’

Engelman zag het afwijzen van abstractie dus als een teken van hartstocht, van stoutmoedigheid. Hiervoor kwam een persoonlijker beleefde realistische beeldtaal in de plaats, met als gevolg een toenadering tussen de godsdienstige en de profane kunst. In de

H. Hartkerk is deze opvatting terug te vinden in de aankleding van de Maria-kapel verzorgd door

Jan Eloy en Leo Brom, in de hoek rechts naast de hoofdingang van de kerk, en, van later datum, in het beeldhouwwerk van René van Seumeren (1923-1989), die na de renovatie van eind jaren ’50 de versiering voor het toen nieuwe altaar maakte. Bij de meest recente renovatie rond 2005 is dit altaar weer afgebroken en zijn de twee reliëfs van

Van Seumeren bevestigd op resp. de voorzijde van het nieuwe altaar en de achterwand van het priesterkoor.

 

Zo biedt een korte rondwandeling door de H. Hartkerk een verrassend inzicht in de ontwikkeling van de Nederlandse katholieke kunst uit de afgelopen 125 jaar.

 

Jaap Versteegh, Galerie Pygmalion, Maarssen

Jan Simonis, Stichting Vrienden H. Hartkerk, Maarssen